Angststoornissen komen heel veel voor in onze maatschappij.
Welke zijn er zoal en wat houden ze in?
Of je nu wel of geen angststoornis hebt, deze training gaat om het aanpakken van jouw angstprobleem. In beide gevallen ga je er veel aan kunnen hebben!
Lees hieronder de informatie nog eens door.
We kunnen allemaal wel eens last hebben van angst, maar wanneer dit extremere vormen aanneemt, en we dus ongeveer dagdagelijkse hinder ervan ondervinden, dan spreken we al snel van een angststoornis.
Ongeveer 20% van de bevolking krijgt hiermee te maken. Dit is dus 1 op de 5 en naar het schijnt hebben vrouwen hier sneller mee te maken dan mannen.
Het diagnosticeren van een angststoornis is voorbehouden aan een psychiater of een GZ-psycholoog en gebeurt aan de hand van criteria zoals in de DSM-5 zijn beschreven. Voor diegenen die niet weten wat de DSM-5 is, het is een Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) en is een classificatiesysteem waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten.
Of je nu wel of geen angststoornis hebt, is voor het volgen van deze training minder van belang. Je hebt deze training aangeschaft omdat je last hebt van angst en ga je dus iets hebben aan de handvatten die je vanuit deze training krijgt aangeleerd en gaat gebruiken.
Wel wil ik je wat inzicht geven in de verschillende angststoornissen die er zijn.
Ik geef je een overzicht van de angststoornissen die ik in mijn werk het meeste tegenkom. Dit zijn de volgende:
paniekstoornis (met of zonder agorafobie)
sociale angststoornis
obsessieve compulsieve stoornis
hypochondrie
emetofobie
gegeneraliseerde angststoornis
post traumatische angststoornis
specifieke fobieën
Paniekstoornis (met of zonder agorafobie)
De paniekstoornis, vroeger ook wel hyperventilatie genoemd, heeft als belangrijkste kenmerk: de paniekaanval.
Een paniekaanval is het plotseling, zonder aanwijsbare aanleiding, optreden van een intens ongemakkelijk gevoel dat gepaard gaat met angst of een paniekgevoel. Tijdens een paniekaanval treden minstens vier of meer van de volgende lichamelijke verschijnselen en gevoelens op:
· bonzend hart, overslaand hart of hartkloppingen;
· beklemmend gevoel op de borst;
· zweet breekt uit, klamme handen;
· trillen / beven;
· kortademig of moeilijk ademen (hyperventileren);
· gevoel van stikken of een brok in de keel;
· misselijkheid, maagpijn of plotselinge diarree;
· duizeligheid, onvast op de benen, licht gevoel in het hoofd (bang om flauw te vallen);
· de omgeving als vreemd ervaren (derealisatie);
· zichzelf als vreemd ervaren of gevoel van onwerkelijkheid (depersonalisatie);
· angst om gek te worden of de controle te verliezen;
· angst om dood te gaan of ‘iets’ te krijgen (hartinfarct, hersenbloeding, kanker);
· verdoofd gevoel of tintelingen in bijvoorbeeld handen of lippen (rond de mond);
· warme opvliegers of koude rillingen.
Het is dus niet zo dat men alle klachten moet hebben. Ook kan het zijn dat bepaalde klachten wel eens verschuiven en dat men meer last heeft van enkele andere klachten.
Veel mensen met een paniekstoornis zijn zo bang voor een nieuwe aanval dat ze bepaalde situaties gaan vermijden, dit noemt men agorafobie. Naast vermijding is er ook dikwijls sprake van anticipatieangst en hypochondrische gedachten.
Mensen met een paniekstoornis zullen op lange termijn zo angstig en onzeker worden dat hun vrijheid steeds beperkter wordt. Zowel de thuissituatie, het werk, vrije tijd als relaties kan eronder lijden. Men wordt niet altijd begrepen wat ervoor kan zorgen dat het steeds meer het gevoel geeft ‘er alleen voor te staan’.
Sociale angststoornis
Sociale angststoornis (of sociale fobie) kenmerkt zich doordat men in situaties met andere mensen (vreemden en/of bekenden) bang is om bekeken te worden, te blozen, te trillen, te stotteren, kritiek te krijgen of de verkeerde dingen te doen of te zeggen. Allerlei sociale situaties worden hierdoor vermeden of men zoekt uitvluchten om ze te vermijden. Sommige mensen met een sociale fobie drinken vaak alcohol of gebruiken kalmeermiddelen om bepaalde situaties aan te kunnen.
Onder de sociale fobie behoren enkele veel voorkomende specifieke fobieën zoals:
Tril- of beeffobie: men is dan bang om in gezelschap te beven. Iedereen zou kunnen zien dat je beeft, waardoor je het idee krijgt dat anderen van je kunnen denken dat je onzeker bent. Het beven komt dan vaak voor in situaties zoals: op een receptie, bij een etentje, bij het schrijven terwijl men op je vingers kijkt.
Zweten: als mensen zien dat je zweet zou dit de indruk kunnen wekken dat je onzeker bent.
Blozen: iedereen bloost wel eens. Iemand met een sociale angst beschouwt blozen als ‘onzekerheid’. Men is dan ook bang om te blozen. .
De meeste mensen met een sociale angst hebben een laag zelfbeeld en voelen zich minderwaardig en onzeker. Ze letten vooral op zaken die ze niet denken te kunnen.
Dikwijls is er sprake van een: verhoogd zelfbewustzijn, vermijding of geremd sociaal gedrag.
Met een verhoogd zelfbewustzijn bedoel ik dat zij zich in sociale situaties overmatig bewust van zichzelf zijn en te weinig aandacht hebben voor de ander en voor de sociale taak. Dit verhoogde zelfbewustzijn voedt emoties als schaamte en verlegenheid; het leidt vaak tot een negatieve zelfevaluatie en het zichzelf bovenmatig verantwoordelijk maken voor de uitkomst van gebeurtenissen. Het maakt een sociaal functioneren soms enorm moeilijk.
Vermijding: Uit angst voor de verwachte catastrofes vermijdt men bepaalde situaties of bepaald gedrag dat in feite juist geruststellende informatie zou kunnen geven.
Geremd sociaal gedrag: het hoge angstniveau stoort het optimaal functioneren en leidt veelal tot geremd sociaal gedrag. Hierdoor zal men zichzelf meer negatief evalueren en zullen anderen minder positieve reacties geven dan wanneer men zonder angst zou functioneren.
Sociale angst ontwikkeld zich vaak al tijdens de kinderjaren. Meestal worden deze kinderen dan als ‘verlegen’ beschouwd, echter ze hebben er last van en lijden er onder. Ze zijn dikwijls een prooi om gepest te worden, omdat ze zich niet durven te verweren. Ze kunnen weliswaar soms wel agressief reageren, hetgeen dan meer een vorm van onmacht en frustratie is. Soms leidt het zelfs tot een soort isolement. Men kan dan moeilijk vrienden maken en wil vooral met rust gelaten worden. Met anderen omgaan staat dan gelijk aan spanning hebben en dit willen ze dan vermijden.
Obessieve compulsieve stoornis (OCS) oftewel Dwangstoornis
De naam van de dwangstoornis komt van twee belangrijke verschijnselen: dwanggedachten (obsessies) en dwanghandelingen (compulsies).
Dwanggedachten of obsessies zijn ongewenste, zich opdringende ongewenste gedachten en/of voorstellingen die uit de persoon zelf komen, maar die hij/zij niet of nauwelijks onder controle lijkt te kunnen houden. Ze komen als het ware buiten je wil om.
Belangrijk:
Dwanggedachten mogen niet met waangedachten worden verward. Bij waangedachten is de betrokkene ervan overtuigd dat deze gedachten juist zijn. Waangedachten komen voor bij psychotische ziektebeelden. Bij dwanggedachten beseft de betrokkene dat zijn/haar gedachten eigenlijk onjuist, vreemd en opgedrongen zijn.
Dwanghandelingen of compulsies zijn steeds terugkerende handelingen of rituelen welke worden uitgevoerd om de angst, spanning of onrustgevoelens die door de dwanggedachten worden opgeroepen, te verminderen of te neutraliseren.
Smetvrees, poetsdwang, controleren, tellen (even of oneven getallen gebruiken) zijn hiervan bekende voorbeelden. Doorgaans is de dwangstoornis meestal gekoppeld aan perfectionisme, versterkt verantwoordelijkheidsgevoel en voortdurende twijfels.
Vermijdingsgedrag
Als de dwanghandelingen te veel tijd in beslag nemen en/of het dagelijks functioneren hinderen, is het mogelijk dat bepaalde situaties, omstandigheden of plaatsen vermeden worden.
Mensen met een dwangstoornis investeren heel veel tijd in hun rituelen wat vaak vermoeidheid of zelfs uitputting tot gevolg heeft. Er is dan nog nauwelijks of geen ruimte meer voor vrije tijd, relaties, hobby’s enzovoort. Bovendien betrekken ze hun directe omgeving (partner, kinderen, familie, vrienden) ook in hun dwangsysteem, stellen vaak vragen en/of eisen dat de ander ook bepaalde handelingen moet verrichten. Dit kan op zijn beurt weer leiden tot relatieproblemen of zelfs echtscheiding, waardoor de betrokkene (de dwanger) mogelijk in een isolement terecht komt.
Hypochondrie (ziektevrees)
Mensen met hypochondrie hebben last van de gedachte dat ze een ziekte hebben of krijgen. Het gaat dan met name om levensbedreigende aandoeningen zoals bijv. kanker. In veel gevallen wordt er (soms extreem) gelet op allerlei lichamelijke kenmerken zoals de ontlasting, de bloeddruk, hartslag, kleur van de huid, gewicht enz.
Mensen met hypochondrie laten zich meestal vaak lichamelijk onderzoeken, bang dat ze toch een ziekte hebben. Geruststelling dat er niets aan de hand is, helpt meestal niet of maar eventjes. Integendeel, vaak roept het meer angst en onzekerheid op, als de betrokkene te horen krijgt ‘er is niets lichamelijks aan de hand’. Men refereert dan toch naar ‘ja, maar ik voel het toch steeds’.
De gedachten hebben een dwangmatig karakter. Het lijkt alsof men geen greep heeft op deze gedachten. Bovendien is er die voortdurende angst en twijfel. Allerlei lichamelijke verschijnselen en/of klachten worden meteen als ‘ernstig’ opgevat, met daarnaast de meest ernstige gevolgen.
Emetofobie
Emetofobie betekent: bang zijn om over te geven (te braken). Men spreekt ook wel eens van braakfobie.
Het wordt gekenmerkt door twee opvallende verschijnselen: het voortdurend angstig en bezorgd zijn dat men zou moeten overgeven (angstige gedachten); en alles doen om te voorkomen dat men zou gaan overgeven.
De angstige gedachten dat men zou moeten overgeven zijn zeer hardnekkig, extreem en hebben een dwangmatig karakter. Bij alles wat men doet, eet, waar men is, met wie men contact heeft, waar men naar toe gaat staan in het teken van ‘angst te moeten overgeven’.
Misselijkheid
Misselijkheid blijkt bij de meeste emetofoben een belangrijke rol te spelen. Misselijkheid staat bij hun gelijk aan overgeven. Misselijkheid betekent namelijk voor hen een hoog risico om te moeten overgeven.
Door de angstige gedachten zal de emetofoob alles ondernemen om te voorkomen misselijk te worden met het risico te moeten overgeven. Dit vertaalt zich in allerlei rituelen en vermijdingen van situaties, omstandigheden en/of mensen.
Zoals: Letten op wat men eet en drinkt, letten op vervaldata van voedsel/drank, mensen vermijden die ziek zijn (griep, diarree enz., hetgeen een vorm van smetvrees kan aannemen –niet te verwarren met OCS), bepaalde mogelijk besmette objecten niet aanraken of het zien overgeven van een ander vermijden. Dit zijn echter nog maar enkele voorbeelden.
Het eetgedrag van een emetofoob wordt wel eens verward met anorexia. Dit is onterecht omdat de achterliggende drijfveren van anorexia geheel anders zijn dan deze bij een emetofoob. Het belangrijke verschil is dat iemand met anorexia niet bang is om over te geven, vaak integendeel: namelijk dat overgeven een opluchting geeft.
Gegeneraliseerde Angststoornis (GAS)
Bij de paniekstoornis is er sprake van een steeds terugkerende hevige angst, ook in de vorm van paniekaanvallen. Bij een gegeneraliseerde angststoornis is de angst minder hevig, maar meer voortdurend aanwezig. Bovendien is er bij GAS geen sprake van een ‘dreiging’ om een paniekaanval te krijgen.
Het meest opvallende symptoom bij de GAS is dat de betrokkene een chronische zenuwachtige piekeraar is. Er is sprake van een overmatige angst en zorg waarop de betrokkene weinig of geen greep meer heeft.
Deze angst en zorg gaan samen met (minstens drie) van de volgende verschijnselen:
· rusteloosheid, op scherp staan, verhoogde alertheid, opgejaagdheid, niet kunnen stilzitten (soms ijsberen);
· snel vermoeid zijn;
· concentratievermindering;
· verhoogde prikkelbaarheid, geïrriteerdheid;
· spierspanning met dikwijls pijnlijke spieren (nek, rug, armen);
· in- en doorslaapmoeilijkheden, niet uitgerust gevoel hebben;
· voortdurend bezorgd piekeren en de buitensporige ongegronde angst dat er allerlei nare dingen kunnen gebeuren.
Deze klachten moeten minsten zes maanden aanwezig zijn. Echter, vaak heeft men er jaren lang last van voordat men hulp zoekt. Wel zoekt men sneller hulp in de vorm van kalmeermiddelen, soms antidepressiva. Vaak zijn mensen met een gegeneraliseerde angststoornis tevens depressief.
De thema’s waarover deze mensen piekeren kunnen van zeer verschillende aard zijn. Meestal is het piekeren over ‘alles en nog wat’. De inhoud van het piekeren heeft meestal een dramatisch, catastrofaal karakter en dient vaak om angstopwekkende ervaringen te vermijden.
Post traumatische stressstoornis
Als gevolg van een ingrijpende gebeurtenis uit het korte of lange verleden kunnen zich angstklachten ontwikkelen.
De klachten onderscheiden zich in drie groepen:
klachten met betrekking tot herbeleving;
klachten met betrekking tot vermijding;
en klachten met betrekking tot verhoogde waakzaamheid.
Herbeleving van de traumatische gebeurtenis gebeurt op tenminste één van de volgende manieren:
· De herinneringen aan de gebeurtenis komen op opdringende wijze steeds terug;
· Terugkerende, beangstigende dromen over de gebeurtenis;
· Een plotseling handelen of voelen alsof de gebeurtenis plaatsvond;
· Bij blootstelling aan gebeurtenissen die (sterk) lijken op de traumatische gebeurtenis ervaart de betrokkene een intens psychisch lijden;
· De betrokkene reageert met lichamelijke verschijnselen bij confrontatie met gebeurtenissen die lijken op het oorspronkelijke trauma.
De vermijding komt tot uiting doordat men allerlei pogingen doet om gesprekken, gedachten en situaties die met het trauma verband hebben (of er op lijken) tracht te vermijden.
Tevens zijn er dikwijls klachten van:
· Slaapmoeilijkheden;
· het minder of niet meer kunnen uiten van gevoelens;
· weinig of geen toekomstverwachtingen meer hebben;
· prikkelbaarheid;
· moeite met concentreren;
· overmatige waakzaamheid;
· overdreven schrikreacties.
Meestal is de veronderstelling dat het trauma de oorzaak is van de huidige angst(en), waardoor deze angst blijft aanhouden. Dit betekent dan voor de betrokkene: ‘er is niets meer aan te doen, ik zal mijn leven lang angstig blijven en ermee moeten leven’. Dit is echter niet waar! Een oorzaakgerichte behandeling biedt een goede mogelijkheid deze angst aan te pakken.
Specifieke fobie
Zeer veel mensen geven aan bang te zijn voor ‘iets’ zoals: spinnen, slangen, muizen, hoogtevrees, onweer, storm (wind), enge ruimte, bloed, tunnels enzovoort.
In de meeste gevallen hebben mensen er niet al te veel last van. Echter wanneer het dagelijks leven door zo’n vrees (fobie) wordt verstoord en ze hierbij voortdurend angstig zijn en er alles voor doen om het gevreesde object of situatie te vermijden, dan spreken we van een angststoornis, met name een specifieke fobie.
Soms geven mensen aan last te hebben van claustrofobie of agorafobie. Echter, in de meeste gevallen horen deze fobieën bij de paniekstoornis. Ze kunnen weliswaar als specifieke fobieën voorkomen, maar doen dit echter zelden.
Mogelijk herken je je eigen klachten binnen een van de beschreven angststoornissen. Misschien wel binnen meerdere. Onthoud dat 1 op de 5 mensen hiermee kampt en dat dit nu eenmaal onze biologische erfenis is van onze voorouders. Niets om je voor te schamen dus! Wel goed om hier werk van te maken en dit te gaan aanpakken.
Aan de slag dus met deze training!